Help mee!

Historie

Het ontstaan van de Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden ligt in de tweede helft van de negentiende eeuw. De Graafse instituten voor blinde en slechtziende kinderen hadden aanvankelijk vele tientallen jaren moeite het hoofd boven water te houden. Dankzij het initiatief van particulieren, de ondersteuning van de rooms-katholieke kerk en de hulp van héél veel trouwe donateurs heeft de KSBS het onderwijs en de zorg voor blinde en slechtziende kinderen in Grave en Zuid-Nederland, en later ook in ontwikkelingslanden, hele belangrijke impulsen kunnen geven.

Het eerste gebouw van Sint Henricus rond 1880.

Het begin van de Graafse instituten

In de tweede helft van de negentiende eeuw namen de Fraters van Tilburg en de Zusters van Liefde in Grave de zorg op zich voor respectievelijk katholieke blinde jongens in Sint Henricus (1859) en katholieke blinde meisjes in de Wijnberg (1882). Beide instituten dankten hun ontstaan aan de vrijgevigheid van de Graafse familie De la Geneste. Die stelde geld ter beschikking voor de gebouwen en voor fondsen om de eerste jaren door te komen.

De fraters en zusters zorgden zonder salaris voor de zorg en het onderwijs. Maar om de instituten in stand te kunnen houden was er structureel geld nodig, want de meeste ouders waren en bleven niet in staat het kostgeld op te brengen. Dat maakte de instituten afhankelijk van de liefdadigheid van de Nederlandse katholieken, want van de overheid viel in die tijd weinig te verwachten. Beide instituten konden dan ook amper hun hoofd boven water houden.

Blinde en slechtziende meisjes leren typen, begin 1900.

Twee particulieren uit Amsterdam wilden hier verbetering in brengen en besloten, met toestemming van de Bisschop van Den Bosch, een beroep te doen op de “alom bekende liefdadigheid onzer katholieke landgenoten”. Daarmee werd de kiem gelegd voor de Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden.

De Bisschoppelijke Blinden Commissie

Op 2 september 1886 werd met toestemming van de Nederlandse bisschoppen een commissie in het leven geroepen die geldelijke inzamelingen voor de beide instituten moest gaan regelen. De commissie kreeg op 23 september 1887 de status van een ‘’kerkelijke instelling van weldadigheid’’ onder de naam: Instituut of Gesticht voor Blinden, beter bekend als de Bisschoppelijke Blinden Commissie. De commissie organiseerde een netwerk van correspondenten in parochies door het hele land die zoveel mogelijk medekatholieken ertoe moesten bewegen het werk van de instituten met jaarlijks f 2,50 te ondersteunen.

Meteen in 1887 waren er al 150 correspondenten actief die in datzelfde jaar nog 400 donateurs wisten te werven. Donateurs en correspondenten werden op de hoogte gehouden door een jaarverslag dat in 1888 voor het eerst verscheen. Daarin stond vermeld wat er het afgelopen jaar was gebeurd op de instituten en ook werden de namen van de correspondenten en de blinden vermeld. Zo legde men verantwoording af over wat er met de ingezamelde gelden was gebeurd.

De door de correspondenten vergaarde jaarlijkse bijdragen en een gestage stroom aan incidentele giften, lijfrenten en legaten hebben Sint Henricus en De Wijnberg in staat gesteld hun activiteiten in stand te houden en zelfs aanzienlijk uit te breiden: opvoeding en onderwijs voor steeds meer blinde kinderen, een gezinsvervangend tehuis voor volwassen blinden, betere onderwijsmethoden, betere huisvesting.

Ook voor de verbouwingen en nieuwbouw van de instituten Sint-Henricus (in 1888, 1893, 1927-1930 en 1964-1966) en De Wijnberg (in 1894, 1931-1934 en 1962-1965) kon men steeds rekenen op de steun van de Bisschoppelijke Blinden Commissie.

Het nieuwe gebouw van Henricus in Nijmegen, rond 1965.

De rol van de overheid neemt toe

In het voorjaar van 1914 vestigde Baron van Wijnbergen, lid van de Tweede Kamer en voorvechter van het katholiek onderwijs, in de kamer de aandacht op het onderwijs aan blinden te Grave, “dat wel verdiende de financiële bescherming van den Staat”. Vele Kamerleden waren verbaasd, ze hadden nog nooit van dit instituut gehoord. Het Rotterdamse r.k. dagblad De Maasbode stuurde zijn redacteur pater Hermans daarna naar Sint Henricus. Hij schreef er drie artikelen over, die werden gebundeld in de brochure “wat ze in de Kamer niet wisten”. Het belang van subsidiëring werd zo landelijk op de kaart gezet.

Zuster met vijf blinde kleuters en een hobbelpaard. Rond 1950.

Het zou echter nog tot 1923 duren, alvorens de Kamer het besluit nam dat ‘’de leraren der blinden’’ een salaris kregen conform de regeling Buitengewoon Lager Onderwijs. Ook ontvingen de instituten vanaf die tijd een bijdrage voor leermiddelen en huisvesting. De kosten voor de internaats- en volwassenenzorg, inclusief de gebouwen die daarbij hoorden, bleven echter voor rekening komen van de congregaties van de fraters en zusters zelf en van de Bisschoppelijke Blinden Commissie. Pas met de invoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in 1968 werden ook de kosten voor verblijf in het internaat betaald krachtens deze volksverzekering.

Werving van donateurs

In de eerste helft van de vorige eeuw gaf de Bisschoppelijke Blinden Commissie ansichtkaarten en propagandaboekjes uit en richtte zich als daar aanleiding toe bestond met aparte circulaires en advertenties tot de katholieke geloofsgemeenschap. Ook werd er in de meeste katholieke kerken jaarlijkse een collecte gehouden voor de beide Blindeninstituten in Grave.

Ansichtkaart met musicerende blinden voor promotie van Sint Henricus in Grave.


In 1951 wordt het jaarverslag vervangen door het periodiek De Stem van Grave dat viermaal per jaar gaat verschijnen. Men wilde daarmee meer mensen bij het werk van de instituten betrekken. Het systeem van correspondenten werd afgeschaft. De jaarlijkse bijdragen werden voortaan geïnd via abonnementsgeld op De Stem van Grave. Tot 1982 werden nieuwe donateurs geworven door acquisiteurs die langs de deur gingen. Veel katholieke gezinnen in het zuiden van het land werden donateur. Op het hoogtepunt eind jaren zestig waren het er meer dan 160.000.

Uitgave van De Stem van Grave uit 1957, 7e jaargang.

Nieuwe naam en uitbreiding van activiteiten

De na 1968 gewijzigde maatschappelijke ontwikkelingen en financiële omstandigheden in zorg en onderwijs voor blinden en slechtzienden vroegen om aanpassing en uitbreiding van de doelstelling van de Bisschoppelijke Blinden Commissie. In 1984 kwamen er nieuwe statuten en een nieuwe naam: Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden (KSBS).

Besloten werd toen om ook gelden te gaan besteden aan de zorg voor blinden in landen waar nog zeer veel gehandicapte mensen zonder adequate zorg en onderwijs moeten leven. Als eerste werd gekozen voor enkele projecten in Tanzania en India. In India kregen bijvoorbeeld tussen 1993 en 2010 tienduizenden mensen een staaroperatie, waardoor ze weer aan het normale leven konden deelnemen.

Na de val van de muur komt er ook veel aandacht voor Centraal- en Oost-Europa. Daarbij gaat het voornamelijk over overdracht van kennis en vaardigheden via uitwisselingsprogramma’s, workshops, seminars en conferenties. Ook deze activiteiten zouden niet mogelijk geweest zijn zonder financiële ondersteuning van de KSBS.

Deze website is drempelvrij